Over wat praat je?

Alcohol en drugs zijn niet de makkelijkste gespreksthema’s. Hoe begin je daaraan? Welke boodschappen kan je nog meegeven?


Interesse tonen
in het leven van je student is een goed vertrekpunt. (Bijvoorbeeld: “Hoe gaat het met je?”, “Wat heb je afgelopen week gedaan?”) Vaak geeft je student spontaan een inkijk in zijn of haar alcohol- of druggebruik. Vaak levert die vraag ook wel wat onderwerpen op waarover je kan doorpraten.


Maak je verwachtingen duidelijk. Zo wijs je je kind alvast een richting aan. Heb het daarbij zowel over inspanning als over ontspanning. Zelfstandig worden en opleidingskansen benutten zijn allemaal belangrijk, maar genieten van de studententijd is dat ook.


Deel je bezorgdheden en luister hierbij naar hoe je kind de dingen ziet en beleeft. Samen nadenken over oplossingen kan zeker, maar laat je student daarbij wel zijn of haar eigen beslissingen nemen.

Zijn jullie het grondig oneens? Zadel je student dan niet op met een gevoel van schuld, angst of schaamte. De volgende uitspraken zijn bijvoorbeeld te vermijden:

- Schuld: “Besef je wel wat ik allemaal moet doen om jou te laten studeren?”
- Angst: “Herpak je maar, anders ga je alles zelf mogen betalen.”
- Schaamte: “Ik had niet verwacht dat je zo een vuilaart zou zijn op kot.”

Vaak vertellen studenten daardoor de volgende keer minder details, of doen ze alsof ze jouw grenzen naleven. In plaats van te helpen, maken deze uitspraken het dus net moeilijker om te praten.


Bekijk hier wat studenten wel en niet aan hun ouders vertellen:

Verhalen uit jouw jonge jaren zijn ook leuk en leerrijk. Over de zotste stoten hoef je niet in detail te gaan. Maar beschrijf hoe het er in jouw tijd aan toeging en hoe je daar nu op terugkijkt.

Bekijk hier hoe je eigen ervaringen in een gesprek over alcohol kunnen passen: